Bijbelse geschiedenis: Het Oude Testament - Deel 3

Bijbelse geschiedenis: Het Oude Testament - Deel 3

1406 v.C. t/m 907 v.C.

 

2 Timotheüs 3:16

Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid,

 

In de blogserie Bijbelse geschiedenis wordt in vijf delen stilgestaan bij de tijdlijn van het Oude Testament. De tijdlijn van Genesis t/m Maleachi - alle boeken die tot het Oude Testament van de Bijbel horen - wordt puntsgewijs doorgenomen. De boeken van de Bijbel staan niet volledig in chronologische volgorde. Het doel van deze blogserie is om alle gebeurtenissen in het Oude Testament (met de belangrijkste uitgelicht) overzichtelijk te maken en aan de hand van foto's en video's meer duidelijkheid te bieden. Naast de historische opbouw probeer ik aan de hand van landkaarten de lezer een geografisch perspectief bij te brengen. De periode voor de derde blog is: 1406 v.C. - 970 v.C.

 

  • 1406 v.C. God beveelt Jozua Israël naar Kanaän te leiden (Jozua 1)  

Het gebeurde na de dood van Mozes, de dienaar van de HEERE, dat de HEERE tegen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van Mozes, zei: Mijn dienaar Mozes is gestorven. Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk, naar het land dat Ik aan hen, de Israëlieten, ga geven. - Jozua 1:1-2

  • 1406 v.C. Rachab verwelkomt de spionnen (Jozua 2)
  • 1406 v.C. De doortocht van de Israëlieten door de Jordaan (Jozua 3-5)  

En het gebeurde, toen het volk uit zijn tenten opbrak om de Jordaan over te steken, dat de priesters de ark van het verbond droegen, voor het volk uit. En zodra de dragers van de ark tot aan de Jordaan kwamen, en de voeten van de priesters die de ark droegen, in het water gedompeld waren, aan de rand van het water – de Jordaan was helemaal buiten zijn oevers getreden al de dagen van de oogst bleef het water dat van bovenaf kwam, staan. Het bleef staan als een dam heel ver weg bij de stad Adam, die naast Sarthan ligt. En het water dat naar de zee van de Vlakte, de Zoutzee, stroomde, verdween; het werd afgesneden. Toen stak het volk over, tegenover Jericho. Maar de priesters die de ark van het verbond van de HEERE droegen, stonden op het droge, in het midden van de Jordaan, onbeweeglijk. En heel Israël stak over op het droge, tot heel het volk het oversteken van de Jordaan voltooid had. - Jozua 3:14-18 

  • 1406 v.C. De val van Jericho en Ai (Jozua 6-8)  

Het volk juichte, toen zij op de bazuinen bliezen. En het gebeurde, zodra het volk het bazuingeschal hoorde, dat het volk een luid gejuich aanhief. En de muur stortte in en het volk klom de stad in, ieder recht voor zich uit, en zij namen de stad in. - Jozua 6:20

 

Jozua verbrandde Ai en hij maakte het tot een eeuwige ruïne, tot een woestenij, tot op deze dag. - Jozua 8:28

  • 1405 v.C. De koningen sluiten zich bij elkaar aan tegen Israël; de list van de Gibeonieten (Jozua 9)
  • 1405 v.C. De slag bij Gibeon; hagelstenen en de zon staat stil (Jozua 10)
  • 1405 v.C. Overwinning in het Noorden; Noord-Palestina verslagen (Jozua 11-12)
  • 1399 v.C. Verdeling van het land (erfbezit) onder de stammen (Jozua 13-22)
  • 1375 v.C. Jozua's afscheidsrede (Jozua 23-24)
  • 1375 v.C. Verbondsvernieuwing in Sichem (Jozua 24)
  • 1375 v.C. Jozua sterft (Jozua 24)

Het gebeurde na deze dingen dat Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEERE, stierf, honderdtien jaar oud.Jozua 24:29 

 

  • 1375 v.C. Afgoderij van Micha (Richteren 17)
  • 1375 v.C. De Danieten vestigen zich in Laïsh en nemen Micha's afgodsbeelden mee (Richteren 18)
  • 1375 v.C. Gruweldaad bij een bijvrouw van een Leviet in Gibea (Richteren 19)
  • 1375 v.C. Israëlieten verslaan de Benjaminieten (Richteren 20)
  • 1375 v.C. Vrouwen voor de Benjaminieten (Richteren 21)
  • 1374 v.C. Israëlieten veroveren Jeruzalem, Hebron (Richteren 1

De Judeeërs hadden namelijk tegen Jeruzalem gestreden, het ingenomen, de inwoners met de scherpte van het zwaard gedood en de stad in brand gestoken. - Richteren 1:8

  • 1374 v.C. Israël bestraft en verslagen (Richteren 2)
  • 1374 v.C. Israëls afgoderij en afvalligheid; Othniel (Richteren 3)
  • 1334 v.C. Eglon (koning van Moab) verslaat Israël (Richteren 3:12-13)
  • 1316 v.C. Ehud (Benjaminiet) verlost Israël (Richteren 3:15)
  • 1235 v.C. Deborah en Barak (Richteren 4
  • 1235 v.C. Lofzang van Debora (Richteren 5)
  • 1169 v.C. Gideon tot richter geroepen en de Midianieten (Richteren 6-8

Toen verscheen de Engel van de HEERE aan hem en zei tegen hem: De HEERE is met u, strijdbare held! Maar Gideon zei tegen Hem: Och, mijn heer, als de HEERE met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? En waar zijn al Zijn wonderen, waarover onze vaderen ons verteld hebben, toen zij zeiden: Heeft de HEERE ons niet uit Egypte doen optrekken? Maar nu heeft de HEERE ons verlaten en ons in de hand van Midian gegeven! Toen wendde de HEERE Zich tot hem en zei: Ga in deze kracht van u, en u zult Israël uit de hand van Midian verlossen. Heb Ik u niet gezonden? - Richteren 6:12-14

  • 1140 v.C. Naomi, Ruth en Boaz (Ruth 1-4)
  • 1129 v.C. Abimelech zweert samen om koning te worden (Richteren 9)
  • 1126 v.C. Abimelech wordt gedood (Richteren 9)

Toen riep hij snel de knecht die zijn wapens droeg en zei tegen hem: Trek uw zwaard en dood mij, want anders zullen zij over mij zeggen: Een vrouw heeft hem gedood. Daarop doorstak zijn knecht hem, zodat hij stierf. - Richteren 9:54

  • 1118 v.C. Tola en Jaïr (Richteren 10)
  • 1100 v.C. Geboorte van Samuël 1 (Samuël 1)

Het gebeurde na verloop van dagen dat Hanna zwanger werd. Zij baarde een zoon en gaf hem de naam Samuel, want, zei ze, ik heb hem van de HEERE gebeden. - Samuël 1:20

  • 1100 v.C. Hanna's lofzang (1 Samuël 2:1-11)
  • 1097 v.C. Jefta's verbond met de Gileadieten (Richteren 11

En het gebeurde, terwijl de Ammonieten tegen Israël streden, dat de oudsten van Gilead op weg gingen om Jefta uit het land Tob te halen. Zij zeiden tegen Jefta: Kom en wees onze aanvoerder, en laten wij tegen de Ammonieten strijden. - Richteren 11:5-6

  • 1090 v.C. Jefta, Efraïm, Ibzan, Elon, Abdon (Richteren 12)
  • 1090 v.C. Israël onderdrukt door de Filistijnen en de geboorte van Simson (Richteren 13)
  • 1075 v.C. Simsons huwelijk en het raadsel (Richteren 14

Toen hij na enkele dagen terugkeerde om haar tot vrouw te nemen, (...) - Richteren 14:8

 

En Simson zei tegen hen: Laat mij u toch een raadsel opgeven. Als u mij dat binnen de zeven dagen van deze bruiloft goed kunt uitleggen en kunt ontdekken wat het betekent, zal ik u dertig stel onderkleren geven, en dertig stel bovenkleren. Maar als u het mij niet kunt uitleggen, dan moet u míj dertig stel onderkleren en dertig stel bovenkleren geven. Daarop zeiden zij tegen hem: Geef uw raadsel op en laat het ons horen. - Richteren 14:12-13

  • 1075 v.C. Simson verbrandt de gewassen van de Filistijnen (Richteren 15)
  • 1075 v.C. Simson en Delila (Richteren 16

Daarna gebeurde het dat hij een vrouw in het Sorekdal lief kreeg, en haar naam was Delila. En de stadsvorsten van de Filistijnen kwamen naar haar toe en zeiden tegen haar: Verleid hem en zie waarin zijn grote kracht ligt en waarmee wij hem aankunnen. Dan binden we hem vast om hem te bedwingen. Wij zullen u dan elk elfhonderd zilverstukken geven. - Richteren 16:4-5

  • 1075 v.C. Simson stervend overwinnaar (Richteren 16)

Vervolgens zei Simson: Moge mijn ziel sterven mét de Filistijnen! Hij boog zich met kracht en het huis viel op de stadsvorsten en op al het volk dat daarin was. En de doden die hij in zijn sterven heeft gedood, waren talrijker dan die hij in zijn leven gedood had. - Richteren 16:30

  • 1070 v.C. De slag bij of Silo (1 Samuel 4)
  • 1070 v.C. Filistijnen nemen de ark (1 Samuël 4

Toen streden de Filistijnen, en Israël werd verslagen, en zij vluchtten, ieder naar zijn tent. De nederlaag was zeer groot, er viel van Israël dertigduizend man voetvolk. En de ark van God werd meegenomen, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven. - 1 Samuël 4:10

  • 1070 v.C. Filistijnen geven de ark terug aan Israël (1 Samuël 6)

Neem dan de ark van de HEERE, zet hem op de wagen, en leg de gouden voorwerpen die u Hem als schuldoffer doet toekomen, in een kistje ernaast. Stuur hem vervolgens terug en laat hem gaan. - 1 Samuël 6:8

  • 1070 v.C. Ark naar het huis van Abinadab gebracht (1 Samuël 7)
  • 1050 v.C. Israëlieten bekeren zich in Mizpa (1 Samuël 7)

Toen sprak Samuel tot het hele huis van Israël: Als u zich met uw hele hart tot de HEERE bekeert, doe dan de vreemde goden uit uw midden weg, ook de Astartes, richt uw hart op de HEERE en dien Hem alleen. Dan zal Hij u uit de hand van de Filistijnen redden. Daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg, en zij dienden de HEERE alleen. - 1 Samuël 7:3-4

  • 1043 v.C. Saul wordt koning (1 Samuël 8-10

De HEERE zei tegen Samuel: Luister naar hun stem en stel een koning over hen aan. Toen zei Samuel tegen de mannen van Israël: Ga heen, ieder naar zijn stad. - 1 Samuël 8:22

 

Toen nam Samuel een oliekruik, goot die leeg op zijn hoofd, kuste hem en zei: Is het niet zo, dat de HEERE u tot een vorst over Zijn eigendom gezalfd heeft? - 1 Samuël 10:1

  • 1042 v.C. Saul verslaat de Ammonieten en bevrijdt de stad Jabes (1 Samuël 11-12)
  • 1041 v.C. Sauls ongehoorzaamheid en oorlog met de Filistijnen (1 Samuël 13)
  • 1041 v.C. Jonathans wonderbaarlijke overwinning (1 Samuël 14)
  • 1028 v.C. De ongehoorzaamheid van Saul en de bestraffing van Samuël (1 Samuël 15

Maar Samuel zei tegen Saul: Ik zal niet met u terugkeren. Omdat u het woord van de HEERE verworpen hebt, heeft de HEERE u verworpen, zodat u geen koning meer over Israël zult zijn. - 1 Samuël 15:26

  • 1024 v.C. Samuël zalft David in Bethlehem (1 Samuël 16

Toen nam Samuel de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broers. En de Geest van de HEERE werd vaardig over David vanaf die dag en voortaan. Daarna stond Samuel op en ging naar Rama. - 1 Samuël 16:13

  • 1024 v.C. David doodt Goliath (1 Samuël 17

Maar David zei tegen de Filistijn: U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt. - 1 Samuël 17:45

 

Vervolgens stak David zijn hand in de tas, nam daar een steen uit, slingerde die weg, en raakte de Filistijn daarmee tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong en hij met zijn gezicht ter aarde viel. - 1 Samuël 17:49

 

Daarom snelde David naar voren en ging bij de Filistijn staan. Hij nam diens zwaard, trok het uit zijn schede en doodde hem en hij hakte zijn hoofd ermee af. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, vluchtten zij. - 1 Samuël 17:51

  • 1015 v.C. Jonathans vriendschap met David (1 Samuël 18)
  • 1014 v.C. David beschermd tegen Saul (1 Samuël 19)
  • 1013 v.C. Het verbond tussen David en Jonathan (1 Samuël 20)
  • 1013 v.C. Davids Psalm van bevrijding (Psalm 59)
  • 1012 v.C. David naar Nob en Gath (1 Samuël 21)
  • 1012 v.C. Davids Psalm; op de vlucht voor Saul (Psalm 52)
  • 1012 v.C. Davids Psalm voor Achimelech (Psalm 34)
  • 1011 v.C. Davids Psalm in Gath (Psalm 56)
  • 1011 v.C. Saul laat de priesters in Nob doden (1 Samuël 22)
  • 1011 v.C. Davids Psalmen in de Grot (Psalmen 57, 142)
  • 1011 v.C. David vlucht voor Saul (1 Samuël 23)
  • 1011 v.C. Davids Psalm in Kehila (Psalm 54)
  • 1011 v.C. David spaart het leven van Saul (1 Samuël 24

Toen zeiden de mannen van David tegen hem: Zie, de dag waarvan de HEERE u gezegd heeft: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en u kunt met hem doen zoals het goed is in uw ogen! Toen stond David op en sneed stilletjes een punt van Sauls mantel af. En het gebeurde daarna dat het hart van David in hem bonsde, omdat hij die punt van de mantel van Saul afgesneden had. - 1 Samuël 24:5-6

  • 1011 v.C. Samuel sterft (1 Samuël 25)

Samuel stierf; en heel Israël kwam bijeen, zij bedreven rouw over hem en begroeven hem bij zijn huis in Rama. David stond op en trok naar de woestijn Paran. - 1 Samuël 25:1

  • 1011 v.C. David spaart opnieuw het leven van Saul (1 Samuël 26

Toen zei Abisaï tegen David: God heeft vandaag uw vijand in uw hand overgeleverd. Laat mij hem toch met zijn speer aan de grond spietsen, in één keer; ik hoef het geen tweede keer te doen. David zei echter tegen Abisaï: Breng hem niet om; want wie sloeg zijn hand aan de gezalfde van de HEERE en is onschuldig gebleven? - 1 Samuël 26:8-9

  • 1010 v.C. David vlucht naar de Filistijnen (1 Samuël 27)
  • 1010 v.C. Saul en de heks in Endor (1 Samuël 28)
  • 1010 v.C. Achis stuurt David weg (1 Samuël 29)
  • 1010 v.C. Ziklag door de Amalekieten verwoest (1 Samuël 30)
  • 1010 v.C. De dood van Saul en zijn zonen (1 Samuël 31)
  • 1010 v.C. David treurt (klaaglied) om Saul en Jonathan (2 Samuël 1
  • 1010 v.C. David koning over Juda (2 Samuël 2 

Toen kwamen de mannen van Juda en zalfden David daar tot koning over het huis van Juda. Men vertelde David: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead die Saul begraven hebben. - 2 Samuël 2:4

  • 1008 v.C. Burgeroorlog tussen Abner en Joab (2 Samuël 2)
  • 1006 v.C. Huis van David versterkt (2 Samuël 3:6)
  • 1005 v.C. Joab vermoordt Abner (2 Samuel 3:22)
  • 1004 v.C. De moord op Isboseth (2 Samuël 4)
  • 1003 v.C. Genealogie van de Israëlieten (1 Kronieken 1-9)
  • 1003 v.C. David regeert over heel Israël vanuit Jeruzalem (2 Samuël 5, 1 Kronieken 11
  • 1002 v.C. Davids leger groeit (1 Chronicles 12)
  • 1000 v.C. David haalt de ark (1 Kronieken 13
  • 1000 v.C. Davids familie groeit (1 Kronieken 14)
  • 1000 v.C. De ark naar Jeruzalem gebracht (2 Samuël 6, 1 Kronieken 15

David stond op en ging op weg met al het volk dat bij hem was, vanuit Baälim-Juda, om vandaar de ark van God op te halen, de ark waarbij de Naam wordt aangeroepen: de Naam van de HEERE van de legermachten, Die daarop troont, tussen de cherubs. Zij vervoerden de ark van God op een nieuwe wagen. Ze haalden hem uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, en Uzza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden de nieuwe wagen. - 2 Samuël 6:2-3

  • 1000 v.C. David wil een tempel bouwen (2 Samuël 7

Want U, HEERE van de legermachten, God van Israël, U hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld: Ik zal voor u een huis bouwen. Daarom heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed tot U te bidden. - 2 Samuël 7:27

  • 998 v.C. David verslaat de Filistijnen (2 Samuël 8)
  • 998 v.C. Davids Psalm van overwinning (Psalm 60)
  • 998 v.C. Psalm van David van Zion (Psalm 15)
  • 998 v.C. Davids Psalm van heerlijkheid voor God (Psalm 24)
  • 998 v.C. Offers bij het plaatsen van de ark; de eredienst bij de ark en tabernakel (1 Kronieken 16)
  • 998 v.C. Psalmen van lofprijzing (Psalmen 96, 105, 106)
  • 997 v.C. David wil een tempel bouwen; de bouw van de tempel uitgesteld en de Messias beloofd (1 Kronieken 17)
  • 996 v.C. David versterkt zijn koninkrijk (1 Kronieken 18)
  • 995 v.C. David en Mefiboseth (2 Samuël 9)
  • 995 v.C. David verslaat Ammon en Aram (2 Samuël 10, 1 Kronieken 19)
  • 995 v.C. De vangst van Rabbah (1 Kronieken 20)
  • 993 v.C. David en Bathseba (2 Samuël 11)
  • 991 v.C. Nathan berispte David (2 Samuël 12)
  • 991 v.C. Davids psalm van berouw (Psalm 51)
  • 990 v.C. Salomo wordt geboren (2 Samuël 12

Daarna troostte David zijn vrouw Bathseba. Hij ging naar haar toe en sliep met haar. Zij baarde een zoon, die hij de naam Salomo gaf. De HEERE had hem lief, - 2 Samuël 12:24

  • 990 v.C. Amnon en Tamar (2 Samuel 13)
  • 990 v.C. Amnom gedood door Absalom (2 Samuël 13:23)
  • 988 v.C. De weduwe van Tekoa (2 Samuël 14)
  • 980 v.C. Herinnerde Absalom zich (2 Samuël 14:21)
  • 979 v.C. Psalmen van David (Psalmen 2-145)
  • 979 v.C. Psalmen van Korach (Psalmen 42-44, 84, 85, 87, 88)
  • 979 v.C. Psalmen van Asaph (Psalm 50, 73, 75-78, 80-83, 89)
  • 979 v.C. Psalmen van onbekende auteurs (Psalmen 1-50)
  • 979 v.C. David dwingt een volkstelling af (1 Kronieken 21)
  • 979 v.C. Voorbereiding voor de tempelbouw (1 Kronieken 22

Zie, een zoon zal u geboren worden; díe zal een man van rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden van rondom. Ja, Salomo zal zijn naam zijn, want Ik zal in zijn dagen vrede en stilte over Israël geven. Hij is het die voor Mijn Naam een huis zal bouwen, en hij is het die Mij tot een zoon zal zijn, en Ik hem tot een Vader. En Ik zal de troon van zijn koninkrijk tot in eeuwigheid over Israël bevestigen. Nu dan, mijn zoon, moge de HEERE met je zijn, en je zult voorspoedig zijn, en het huis van de HEERE, je God, bouwen, zoals Hij over jou gesproken heeft. - 1 Kronieken 22:9-11

  • 979 v.C. Voorbereiding van het priesterschap (1 Kronieken 23)
  • 979 v.C. Divisies van Levieten (1 Kronieken 24)
  • 979 v.C. Voorbereiding van heiligdomzangers (1 Kronieken 25)
  • 979 v.C. Voorbereiding van poortwachters, penningmeesters (bewakers schatkamers) en rechters (1 Kronieken 26)
  • 979 v.C. Voorbereiding van de regering; legeroversten, hoofden van de twaalf stammen en andere beambten en raadsheren (1 Kronieken 27
  • 976 v.C. Absaloms samenzwering (2 Samuël 15)
  • 976 v.C. David vlucht uit Jeruzalem (2 Samuël 15

Toen zei David tegen al zijn dienaren die bij hem in Jeruzalem waren: Maak u gereed en laten wij vluchten, want er is voor ons geen ontkomen aan Absalom. Ga snel, anders zal hij ons spoedig inhalen, onheil over ons brengen en deze stad met de scherpte van het zwaard slaan. - 2 Samuël 15:14

  • 972 v.C. David en Ziba (2 Samuel 16)
  • 972 v.C. Simeï vervloekt David (2 Samuël 16:5)
  • 972 v.C. Davids Psalm van dorst naar God (Psalm 63)
  • 972 v.C. Husai's waarschuwing redt David (2 Samuël 17)
  • 972 v.C. Davids Psalmen van bevrijding (Psalmen 41, 55)
  • 972 v.C. Absalom gedood door Joab (2 Samuel 18)
  • 972 v.C. Joab troost David (2 Samuël 19)
  • 972 v.C. Sheba rebelleert tegen David (2 Samuël 20)
  • 970 v.C. De Gibeonieten wreken zich op Saul (2 Samuël 21)
  • 970 v.C. Davids verlossingslied (2 Samuël 22)
  • 970 v.C. Davids laatste lied (2 Samuël 23)