Bijbelse geschiedenis: Het Nieuwe Testament

Bijbelse geschiedenis: Het Nieuwe Testament

6 v.C. t/m 95 n.C.

 

2 Timotheüs 3:16

Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid,

 

In de blogserie Bijbelse geschiedenis wordt stilgestaan bij de tijdlijn van de Bijbel. In de afgelopen vierdelige blogserie is de geschiedenis van het Oude Testament doorgenomen. In deze blog zal het gaan over het Nieuwe Testament. De tijdlijn van Mattheüs t/m de Openbaring - alle boeken die tot het Nieuwe Testament van de Bijbel horen - wordt puntsgewijs doorgenomen. De boeken van de Bijbel staan niet volledig in chronologische volgorde. Het doel van deze blog is om alle gebeurtenissen in het Nieuwe Testament (met de belangrijkste uitgelicht) overzichtelijk te maken en aan de hand van foto's en video's meer duidelijkheid te bieden. Naast de historische opbouw probeer ik aan de hand van landkaarten de lezer een geografisch perspectief bij te brengen. De periode voor deze blog is: 6 v.C. - 95 n.C.

 

  • 6 v.C. Geboorte van Johannes de Doper (Lukas 1, Johannes 1, Markus 1

De tijd van Elizabet werd vervuld dat zij baren zou, en zij baarde een zoon. En haar buren en familieleden hoorden dat de Heere haar grote barmhartigheid bewezen had, en verheugden zich met haar. En het gebeurde op de achtste dag dat zij kwamen om het kind te besnijden en ze noemden het Zacharias, naar de naam van zijn vader, maar zijn moeder antwoordde en zei: Nee, maar hij zal Johannes heten! - Lukas 1:57-60

 

Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. - Johannes 1:6

 

en: De stem van iemand die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht. Johannes kwam in de woestijn en doopte en predikte een doop van bekering tot vergeving van zonden. En heel het Judese land en de inwoners van Jeruzalem liepen naar hem uit; en zij werden allen door hem gedoopt in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden. - Markus 1:3-5

  • 6 v.C. Keizer Augustus belast het Romeinse rijk: Augustus gebied dat heel de wereld moet worden ingeschreven (Lukas 2
  • 5 v.C. Geboorte van Jezus (Mattheüs 1, Markus 1, Lukas 2, Johannes 1

En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen. Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn. En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God. En zie, u zult zwanger worden en een Zoon baren en u zult Hem de Naam Jezus geven. - Lukas 1:28-31

 

en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. - Mattheüs 1:21

 

En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem in de kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg. - Lukas 2:6-7

 

Toen Jozef uit de slaap ontwaakt was, deed hij zoals de engel van de Heere hem bevolen had, en hij nam zijn vrouw bij zich; en hij had geen gemeenschap met haar totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de Naam Jezus. - Mattheüs 1:24-25

  • 5 v.C. Bezoek van de koningen (Mattheüs 2)
  • 5 v.C. De vlucht naar Egypte (Mattheüs 2:13)

Nadat zij vertrokken waren, zie, een engel van de Heere verschijnt Jozef in een droom en zegt: Sta op, en neem het Kind en Zijn moeder met u mee, en vlucht naar Egypte, en blijf daar totdat ik het u zal zeggen, want Herodes zal het Kind zoeken om Het om te brengen. - Mattheüs 2:13

  • 4 v.C. Slachting van de zuigelingen; de kindermoord in Bethlehem (Mattheüs 2)

Toen werd Herodes, die zag dat hij door de wijzen bedrogen was, verschrikkelijk kwaad. Hij stuurde er soldaten op uit en bracht al de kinderen om die er binnen Bethlehem en in heel dat gebied waren, van twee jaar oud en daaronder, in overeenstemming met de tijd die hij bij de wijzen nauwkeurig nagevraagd had. - Mattheüs 2:16

  • 4 v.C. De terugkeer naar Nazareth (Mattheüs 2)

Toen hij echter hoorde dat Archelaüs in Judea koning was in de plaats van zijn vader Herodes, was hij bevreesd daarheen te gaan. Maar nadat zij door een aanwijzing van God in een droom gewaarschuwd waren, vertrok hij naar het gebied van Galilea. En toen hij daar gekomen was, ging hij wonen in een stad die Nazareth heette, opdat vervuld werd wat door de profeten gezegd is: dat Hij Nazarener genoemd zal worden. - Mattheüs 2:22-23

  • 8 n.C. De twaalfjarige Jezus in de tempel (Lukas 2:41

En toen Hij twaalf jaar was en zij naar de gewoonte van het feest naar Jeruzalem gegaan waren, en die dagen tot het einde doorgebracht hadden, bleef het Kind Jezus, terwijl zij terugkeerden, in Jeruzalem achter zonder dat Jozef en Zijn moeder het wisten. - Lukas 2:42-43

 

En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem en zochten Hem daar. En het gebeurde dat zij Hem na drie dagen in de tempel vonden, terwijl Hij te midden van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden. - Lukas 45-47

  • 26 n.C. Johannes de Doper bereidt de weg voor (Mattheüs 3, Markus 1, Lukas 3, Johannes 1

In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea, en zei: Bekeer u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Want deze is het over wie gesproken werd door de profeet Jesaja toen hij zei: De stem van iemand die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht. - Mattheüs 3:1-3

 

Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: Híj was het van Wie ik zei: Deze Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik. Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. - Johannes 1:15-18

  • 26 n.C. De doop van Jezus (Mattheüs 3:13, Markus 1:9, Lukas 3:21

Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, naar Johannes, om door hem gedoopt te worden. Maar Johannes wilde Hem hiervan weerhouden en zei: Ik heb het nodig door U gedoopt te worden, en komt U naar mij? Maar Jezus antwoordde hem en zei: Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij het Hem toe. En nadat Jezus gedoopt was, kwam Hij meteen op uit het water; en zie, de hemelen werden voor Hem geopend, en Hij zag de Geest van God als een duif neerdalen en op Zich komen. En zie, een stem uit de hemelen zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb! - Mattheüs 3:13-17

  • 27 n.C. Verleiding van Jezus; de verzoeking in de woestijn (Mattheüs 4, Markus 1:12, Lucas 4)
  • 27 n.C. De eerste discipelen van Jezus (Mattheüs 4, Markus 1, Lukas 5

En Jezus liep langs de zee van Galilea en zag twee broers, namelijk Simon, die Petrus genoemd wordt, en zijn broer Andreas, het net in de zee werpen, want zij waren vissers. En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij aan, en Ik zal u vissers van mensen maken. Zij lieten meteen de netten achter en volgden Hem. Hij ging vandaar verder en zag twee andere broers, namelijk Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in het schip met hun vader Zebedeüs, terwijl zij hun netten aan het herstellen waren, en Hij riep hen. Zij lieten meteen het schip en hun vader achter en volgden Hem. - Mattheüs 4:18-22

  • 27 n.C. De bruiloft in Kana; Jezus verandert water in wijn (Johannes 2)
  • 27 n.C. Jezus onderwijst Farizeeër Nicodemus (Johannes 3)
  • 27 n.C. Jezus getuigt tot de Samaritaanse vrouw bij de waterput (Johannes 4)
  • 27 n.C. De bergrede (Mattheüs 5-7)
  • 28 n.C. Instructies over het gebed; het Gebed des Heeren en gebedsverhoring (Lukas 11)
  • 28 n.C. Jezus' werken/wonderen in Galilea (Mattheüs 8, Markus 2, Lukas 4:14)
  • 28 n.C. De verlamde in Bethesda (Johannes 5

En daar was een man die al achtendertig jaar ziek was. Jezus zag hem liggen en omdat Hij wist dat hij al lange tijd ziek was, zei Hij tegen hem: Wilt u gezond worden? De zieke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen mens om mij in het badwater te werpen wanneer het water in beroering gebracht wordt; en terwijl ik kom, daalt een ander vóór mij af. Jezus zei tegen hem: Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen. En meteen werd de man gezond, nam zijn ligmat op en ging lopen. En het was sabbat op die dag. - Johannes 5:5-9

  • 28 n.C. Jezus Heer van de sabbat; Jezus en discipelen plukken aren op de korenvelden (Mattheüs 12, Markus 3, Lucas 6)
  • 28 n.C. Jezus beantwoordt de vragen van de discipelen van Johannes (Mattheüs 11, Lukas 7)
  • 28 n.C. Jezus vertelt veel gelijkenissen aan zijn discipelen (Mattheüs 13, Markeer 4, Lucas 8)
  • 28 n.C. Jezus geneest twee bezeten mensen (Mattheüs 8:28, Markus 5, Lukas 8)
  • 28 n.C. Jezus geneest een verlamde (Mattheüs 9)
  • 29 n.C. Jezus zendt zijn twaalf apostelen uit (Mattheüs 10, Markus 6)

En Hij riep Zijn twaalf discipelen bij Zich en gaf hun macht over de onreine geesten om die uit te drijven, en om iedere ziekte en elke kwaal te genezen. De namen nu van de twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon die Petrus genoemd werd, en Andreas, zijn broer; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer; Filippus en Bartholomeüs; Thomas en Mattheüs, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs, die ook Thaddeüs genoemd werd; Simon Kananites en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft. - Mattheüs 10:1-4

  • 29 n.C. Johannes de Doper onthoofd (Mattheüs 14, Markus 6)
  • 29 n.C. Jezus voedt de vijfduizend (Mattheüs 14, Markus 6, Lukas 9, Johannes 6)

En Hij gaf de menigte opdracht op het gras te gaan zitten; en Hij nam de vijf broden en de twee vissen, en terwijl Hij opkeek naar de hemel, zegende Hij ze. En toen Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden aan de discipelen, en de discipelen gaven ze aan de menigte. En zij aten allen en werden verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken brood op, twaalf manden vol. Zij die gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld. - Mattheüs 14:19

  • 29 n.C. Leringen over het reine en onreine; de ware reinheid (Mattheüs 15, Markus 7)
  • 29 n.C. De belijdenis van Petrus (Mattheüs 16, Markus 8, Lukas 9)
  • 29 n.C. De verheerlijking op de berg (Mattheüs 17, Markus 9, Lukas 9)
  • 29 n.C. De grootste en minste in het Koninkrijk der hemelen (Mattheüs 18)
  • 29 n.C. Jezus zendt de tweeënzeventig uit (Lukas 10
  • 29 n.C. Jezus onderwijst op het Loofhuttenfeest (Johannes 7)
  • 29 n.C. De vrouw betrapt op overspel (Johannes 8)
  • 29 n.C. Jezus bevestigt dat Hij de Zoon van God is (Johannes 9

Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge geworpen hadden, en toen Hij hem gevonden had, zei Hij tegen hem: Gelooft u in de Zoon van God? Hij antwoordde en zei: Wie is Hij, Heere, zodat ik in Hem kan geloven? En Jezus zei tegen hem: Die u gezien hebt én Die met u spreekt, Die is het. En hij zei: Ik geloof, Heere! En hij aanbad Hem. - Johannes 9:35-38

  • 29 n.C. De goede herder en zijn kudde (Johannes 10)
  • 30 n.C. Jezus vertelt meer gelijkenissen (Lukas 12-16)
  • 30 n.C. Jezus reinigt de tien melaatsen (Lukas 17)
  • 30 n.C. Jezus wekt Lazarus op (Johannes 11

Zij namen dan de steen weg waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen omhoog en zei: Vader, Ik dank U dat U Mij verhoord hebt. En Ik wist dat U Mij altijd verhoort, maar ter wille van de menigte die om Mij heen staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij geloven dat U Mij gezonden hebt. En toen Hij dit gezegd had, riep Hij met een luide stem: Lazarus, kom naar buiten! En de gestorvene kwam naar buiten, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn gezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zei tegen hen: Maak hem los en laat hem weggaan. - Johannes 11:41-44

  • 30 n.C. Laatste reis naar Jeruzalem (Mattheüs 19-20, Markus 10, Lukas 18)
  • 30 n.C. De triomfantelijke intocht in Jeruzalem (Mattheüs 21, Markus 11, Lukas 19, Johannes 12)
  • 30 n.C. De laatste/sluitende bediening in Jeruzalem (Mattheüs 22-25, Markus 12-13, Lukas 20-21)
  • 30 n.C. Donderdag voor Pascha/Pesach (Mattheüs 26, Markus 14, Lukas 22, Johannes 13)
  • 30 n.C. Jezus troost zijn discipelen (Johannes 14)
  • 30 n.C. Jezus de ware wijnstok (Johannes 15)
  • 30 n.C. Jezus belooft de Heilige Geest (Johannes 16)

Maar Ik zeg u de waarheid: Het is nuttig voor u dat Ik wegga, want als Ik niet wegga, zal de Trooster niet naar u toe komen; maar als Ik heenga, zal Ik Hem naar u toe zenden. - Johannes 16:7

 

Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen. - Johannes 16:13

  • 30 n.C. Jezus' gebed; het hogepriesterlijk gebed (Johannes 17)
  • 30 n.C. Jezus' verraad, berechting en kruisiging (Mattheüs 27, Markus 15, Lukas 23, Johannes 18-19

Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen. - Mattheüs 27:35

 

Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest. En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en de rotsen scheurden; - Mattheüs 27:50-51

  • 30 n.C. Jezus' opstanding (Mattheüs 28, Markus 16, Lukas 24, Johannes 20-21

Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was. Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft. - Mattheüs 28:5-6

 

Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Jezus kwam hun tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. Toen zei Jezus tegen hen: Wees niet bevreesd; ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien. - Mattheüs 28:9-10

 

 

  • 30 n.C. De Hemelvaart (Handelingen 1)

maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. - Handelingen 1:8-9

  • 30 n.C. Matthias tot apostel gekozen (Handelingen 1:12)
  • 30 n.C. De Heilige Geest komt met Pinksteren; de uitstorting van de Heilige Geest (Handelingen 2)

En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. - Handelingen 2:1-4

  • 30 n.C. Petrus geneest, door de gave van de Heilige Geest, de kreupele en predikt; Petrus en Johannes naar de tempel tijdens het uur van het gebed (Handelingen 3)
  • 30 n.C. Petrus en Johannes gearresteerd en vrijgelaten (Handelingen 4)
  • 30 n.C. Vrijwillige gemeenschap van goederen bij de eerste christenen (Handelingen 4:32)
  • 30 n.C. Sterfgevallen van Ananias en Saffira (Handelingen 5)
  • 30 n.C. Apostelen prediken en genezen; wonderen door de apostelen (Handelingen 5)
  • 31 n.C. De toespraak van Stefanus, gevangenneming, steniging en dood (Handelingen 6-7)
  • 31 n.C. Filippus in Samaria en Saulus vervolgt de kerk (Handelingen 8)

En Saulus begon de gemeente te verwoesten: hij ging de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en leverde hen over in de gevangenis. - Handelingen 8:3

  • 31 n.C. Simon de tovenaar (Handelingen 8:9)
  • 31 n.C. Filippus en de Ethiopiër (Handelingen 8:26)
  • 34 n.C. De bekering van Saulus; Saulus wordt Paulus en vlucht uit Damascus (Handelingen 9

En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel, en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. - Handelingen 9:3-5

 

En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus. En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet. - Handelingen 9:8-9

 

Maar de Heere zei tegen hem: Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten. Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam. En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden. En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt. - Handelingen 9:15-18

  • 37 n.C. Petrus predikt tot de heidenen (Handelingen 10-11)
  • 42 n.C. Barnabas naar Antiochië gestuurd (Handelingen 11:22)

En het gerucht over hen kwam de gemeente die in Jeruzalem was, ter ore; en zij zonden Barnabas uit om het land door te gaan tot Antiochië toe. - Handelingen 11:22

  • 42 n.C. Petrus uit de gevangenis geleid door de engel (Handelingen 12)
  • 44 n.C. De dood van Herodus (Handelingen 12:20)
  • 45 n.C. Jakobus schrijft zijn brief (Jakobus 1-5)
  • 48 n.C. Paulus' eerste zendingsreis; Barnabas en Paulus naar de heidenen gezonden (Handelingen 13)
  • 48 n.C. Paulus predikt in (Pisidië) Antiochië (Handelingen 13:14)
  • 48 n.C. Paulus en Barnabas in Ikonium (Handelingen 14)
  • 48 n.C. Paulus en Barnabas in Lystre en Derbe (Handelingen 14:8)
  • 48 n.C. Paulus en Barnabas keren terug naar (Syrisch) Antiochië (Handelingen 14:21)
  • 48 n.C. Het concilie/vergadering in Jeruzalem (Handelingen 15)
  • 49 n.C. Paulus' tweede zendingsreis; Paulus en Barnabas scheiden (Handelingen 15)
  • 49 n.C. Paulus en Silas in Filippi (Handelingen 16)
  • 49 n.C. Paulus in Thessalonica, Berea, Athene (Handelingen 17)
  • 51 n.C. Paulus in Korinthe (Handelingen 18)
  • 51 n.C. Paulus schrijft aan de (stad Thessalonica) Thessalonicenzen (1 Thessalonicenzen 1-5)
  • 52 n.C. Paulus schrijft opnieuw aan de Thessalonicenzen (2 Thessalonicenzen 1-3)
  • 54 n.C. Paulus in Efeze (Handelingen 19)
  • 54 n.C. Paulus schrijft aan de (Griekse stad Korinthe) Korintiërs (1 Korinthe 1-16)
  • 54 n.C. Paulus schrijft aan de (landstreek) Galaten (Galaten 1-6)
  • 57 n.C. Paulus bezoekt opnieuw Macedonië en Griekenland (Handelingen 20)
  • 57 n.C. Paulus schrijft aan de (stad Rome) Romeinen (Romeinen 1-16)
  • 57 n.C. Paulus schrijft opnieuw aan de (Griekse stad) Korintiërs (2 Korintiërs 1-13)
  • 59 n.C. Paulus keert terug naar Jeruzalem (Handelingen 21-23)
  • 60 n.C. Paulus gevangengezet in Caesarea (Handelingen 24

Maar niet lang daarna werd Kreta getroffen door een stormwind, die Euroklydon genoemd wordt. En omdat het schip daardoor meegesleurd werd en de kop niet in de wind kon houden, gaven wij het op en dreven weg. - Handelingen 27:14-15

  • 62 n.C. Paulus voor Festus (Handelingen 25

En nadat hij niet meer dan tien dagen bij hen doorgebracht had, ging hij naar Caesarea; en de volgende dag, toen hij op de rechterstoel zat, gaf hij bevel Paulus voor te leiden. - Handelingen 25:6

  • 62 n.C. Paulus verschijnt voor koning Agrippa (Handelingen 26

En Agrippa zei tegen Paulus: Het is u toegestaan voor uzelf te spreken. Toen strekte Paulus de hand uit en verdedigde zich als volgt: Ik acht mijzelf gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden tegenover u mag verdedigen tegen alles waarvan ik door de Joden beschuldigd word, vooral omdat ik weet dat u kennis hebt van alle gewoonten en geschilpunten die er onder de Joden zijn. Daarom vraag ik u geduldig naar mij te luisteren. - Handelingen 26:1-3

  • 62 n.C. Paulus als gevangene naar Rome (Handelingen 27

En toen besloten was dat wij naar Italië zouden varen, gaven zij Paulus en enkele andere gevangenen over aan een hoofdman over honderd, van wie de naam Julius was, van de keizerlijke afdeling. En omdat wij langs de kustplaatsen van Asia wilden varen, gingen wij aan boord van een Adramytteens schip en voeren weg. Aristarchus, een Macedoniër uit Thessalonica, was bij ons. - Handelingen 27:1-2

  • 62 n.C. De stormwind, schipbreuk en redding (Handelingen 27:13)
  • 62 n.C. Paulus aan wal op Malta (Handelingen 28

En toen zij ontkomen waren, kwamen zij te weten dat het eiland Malta heette. En de inlandse bevolking bewees ons buitengewone menslievendheid, want zij staken een vuur aan en haalden ons er allen bij, vanwege de regen die was gaan vallen, en vanwege de koude. - Handelingen 28:1-2

  • 62 n.C. Paulus predikt in Rome (Handelingen 28:11

En toen wij in Rome aangekomen waren, droeg de hoofdman de gevangenen over aan de overste van het leger, maar aan Paulus werd toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte. En het gebeurde na drie dagen, dat Paulus hen die de voornaamsten van de Joden waren, bijeenriep. En toen zij bijeengekomen waren, zei hij tegen hen: Mannenbroeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de gewoonten van de vaderen, ik ben uit Jeruzalem als gevangene overgeleverd in de handen van de Romeinen. - Handelingen 28:16-17

 

En Paulus bleef twee volle jaren in zijn eigen gehuurde woning, en ontving allen die naar hem toe kwamen. Hij predikte het Koninkrijk van God en gaf onderwijs over de Heere Jezus Christus, met alle vrijmoedigheid, ongehinderd. - Handelingen 28:30-31

  • 62 n.C. Paulus schrijft aan de Efeziërs (Efeziërs 1-6)
  • 62 n.C. Paulus schrijft aan de Filippenzen, (Filippenzen 1-4)
  • 62 n.C. Paulus schrijft aan de Colossenzen (Colossenzen 1-4)
  • 62 n.C. Paulus schrijft aan Filemon (Filemon 1)
  • 63 n.C. Paulus schrijft aan Timotheüs (1 Timotheüs 1-6)
  • 64 n.C. Petrus schrijft zijn eerste brief (1 Petrus 1-5)
  • 66 n.C. Paulus schrijft aan Titus (Titus 1-3)
  • 67 n.C. Paulus schrijft opnieuw aan Timotheüs (2 Timotheüs 1-4)
  • 67 n.C. Petrus schrijft zijn tweede brief (2 Petrus 1-3)
  • 68 n.C. De brief aan de Hebreeën (Hebreeën 1-13)
  • 68 n.C. Judas schrijft zijn brief (Judas 1)
  • 90 n.C. Johannes schrijft zijn eerste brief (1 Johannes 1-5)
  • 92 n.C. Johannes schrijft zijn tweede brief (2 Johannes 1)
  • 94 n.C. Johannes schrijft zijn derde brief (3 Johannes 1)
  • 95 n.C. Johannes' Openbaring op Patmos (Openbaring 1-22)

Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te laten zien wat spoedig moet geschieden, en Hij heeft die door Zijn engel gezonden en aan Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven. Deze heeft van het Woord van God getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft. Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden van de profetie, en die in acht nemen wat daarin geschreven staat, want de tijd is nabij. - Openbaring 1:1-3

 

Ik, Johannes, die ook uw broeder ben en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland genaamd Patmos, omwille van het Woord van God en het getuigenis van Jezus Christus. Ik was in de geest op de dag des Heeren en ik hoorde achter mij een luide stem, als van een bazuin, die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea. - Openbaring 1:9-11